Jaar 2.2 Zijn naam is Chris Abbing

Als je vorige week vroeg aan Chris: “wie ben jij?” dan zei hij “baby”. We zijn al maanden prikkelend bezig om hem ‘Chris’ te laten zeggen. Wat zeg ik, wij zijn al sinds de zomer 2008 bezig. In allereerste instantie kon hij ‘ssss’ zeggen. Maar dat zei hij ook bij poes, alhoewel er daar soms een ‘p’ te ontdekken was. Het was meer een ‘isss’. Dat heeft hij een tijdje volgehouden en daarna ook weer afgeleerd. ‘Papa’ en ‘mama’ was veel leuker, net als ‘opa’ en ‘oma’, ‘poes’ ook. En onze wens was de vader van de uitvoering: Wij vinden hem een schattig klein jongetje en zeggen dus vaak ‘baby’ tegen hem, wat meteen een vertedering inhield. Da’s fout dus en stimuleert niet. Er is nog een fase geweest dat hij af en toe bij foto’s ‘kirge’ zei, maar meestal was het toch ‘baby’. Eigenlijk waren we toen al tevreden, het was tenslotte verstaanbaar, leek op zijn eigen naam en gaf blijk van een poging verandering aan te brengen.

Een paar weken geleden was hij bezig met ‘jij papa’ en ‘jij Mandy’ waarbij hij precies wist wat hij bedoelde. Het vingertje wees de juiste richting op. Maar als je het terug deed en zei ‘jij chrisje’, zei hij staalhard ‘jij baby’ terug, terwijl hij naar zichzelf wees. De echte kentering ontstond bij een actie voor Haïti die de dagopvang had georganiseerd. Als idee hadden ze bedacht om van alle kindjes een foto te maken en ze zelf een fotolijstje te laten besmeuren. Ouders konden dan voor een zelfbedacht bedrag de foto aankopen. Alle kindjes hingen in het halletje, dus elke keer als we naar binnen gingen was het feest. “waar is Chris?” vroeg ik dan en enthousiast zocht en wees hij naar zijn foto. Vorige week dacht ik er eindelijk aan om geld mee te nemen en nam hij zijn foto mee naar huis. De hele weg hield hij de foto vast en brabbelde een uur in de wind. Hele verhalen tegen de foto en elke kjeer tussendoor: “papa?” “ja?” “gammelegrm de tukketukkegratgrat hmmstujj”, wat uiteraard alles duidelijk maakte. Thuis hebben we de foto op de kast gezet, niet omdat die zo mooi is, maar omdat hij er blijkbaar erg veel om gaf. En plotseling op de vraag “wie is dat?” zei hij “Chrisje”, luid en duidelijk. Sinds die tijd is het zoals het is. Hij is baby af.

jaar 2.2 Als je niks kan, kan je in ieder geval nog reflecteren

Tegenwoordig ligt de focus in het onderwijs veel meer op of leerlingen terug kunnen kijken op hun eigen proces, dan op of ze iets echt kunnen. Competenties bij leerlingen zijn enorm belangrijk, tenminste zo staat het in vele beleidsplannen op scholen en de overheid. In het MBO is er sprake van Competentiegericht onderwijs, een andere manier van leerlingen benaderen. Havisten competent gaat op dezelfde manier oplossingen zoeken voor de problemen die veel scholen hebben met die groep. In het ideale plaatje leren leerlingen niet alleen te handelen, te doen, maar vooral ook om terug te kijken wat ze gedaan hebben. Dat maakt dat ze de volgende stap kunnen zetten, namelijk verbetering van wat ze al kunnen. Maar in de praktijk zitten daar nogal wat haken en ogen aan. Reflectie is een abstract begrip voor velen, zelfs voor docenten. Veel professionals zijn zelf niet in staat om te reflecteren en waarderen een gebrek aan reflectie aan een gebrek aan inzet. Leerlingen die niet reflecteren of alleen maar opschrijven: “ging goed” zijn leerlingen die dus niet willen leren, geen motivatie hebben en na moeten gaan denken over een andere opleiding. Het probleem motivatie en de competentie reflectie hebben geen direct verband, maar incompetentie en de vinger naar anderen wijzen wel.

Een ander veel voorkomend probleem is dat leerlingen in het diepe worden gegooid, zonder dat ze eerst natte tenen kunnen halen. Onderwijs bestaat volgens velen uit uitproberen, doen, meemaken, snel, leuk, aantrekkelijk, bijzonder, anders, vernieuwend. Het grote risico is dat geen enkele professional dit kan realiseren en maakt dan de keus om de leerling het lekker zelf uit te laten zoeken. Dus competenties aanleren betekent dan door ervaring opdoen stappen maken in je leven. Maar zonder coaching is dat niks. Als er iets is dat ik in de afgelopen jaren goed heb ontwikkeld heb is wel dat het voor leerlingen duidelijk moet zijn binnen welke kaders er gewerkt moet worden. En koppel daar dan een continue terugkoppeling op kwaliteit aan, dan heb je volgens mij een leuke les. Maar tijd voor coaching moet er zijn. Tijd en aandacht, echte aandacht wel te verstaan.

In de onderbouw heb ik samen met een toenmalige collega een methode geschreven en verzameld waarbij het uitgangspunt is dat leerlingen niet uit duffe boekjes, duffe dingen moeten doen, maar dat onderwerpen praktisch aangeboden worden en afgesloten worden met een prestatie die meetbaar en het liefst ook bruikbaar is. Voor de onderbouw is doen en meemaken bij een vak als Natuur en Techniek (zeg maar natuurkunde en techniek bij elkaar gevoegd) erg belangrijk. De methode heeft als kern als het een kleine instructie waarna de leerlingen aan de slag gaan. Aan het eind is er een tastbaar product en de vraag wordt gesteld of zijzelf er tevreden mee zijn, wat ze er aan zouden gaan verbeteren en ze krijgen de opdracht om naar andere werkstukken te kijken. Omdat de meeste leerlingen lange verhalen schrijven erg saai vinden, zijn de formulieren kort en duidelijk en wordt er veel mondeling toegelicht.

Ik geef al een paar jaar geen les meer in de onderbouw. Begin dit jaar wilde ik eens weten wat er over was van de methode. Het viel me op dat veel van de instructie weg was. “Leerlingen willen toch niet luisteren” was het argument, niet erg sluitend natuurlijk. In veel gevallen moesten leerlingen zelf uitvinden hoe iets werkte, hoe iets moest. Je kan dan reflecteren tot je een ons weegt, maar als je niet weet hoe het moet heeft dat weinig zin.

In de bovenbouw kun je ditzelfde ook terugvinden. Het onderwijs is dan misschien wat minder speels en serieuzer, maar de verkeerde interpretatie van competentie gericht onderwijs wordt door veel middelmatige docenten toegepast. De luie methode is namelijk dat je zegt aan competenties te werken, geen moeite doet om het uit te leggen hoe het werkt, niet vragen om terugkoppeling en het cirkeltje rond maakt door te zeggen dat het aan de motivatie van de leerling ligt. Ik denk dat het op het mbo niet anders is.

Het leuke aan kleine kinderen is dat die ook gewoon dingen doen, dat doet Chris tenminste meestal. De “nee” fase valt samen met de “papagaaien” fase, wat betekent dat hij graag afkijkt hoe iets moet om het daarna zelf te doen. En natuurlijk is elk voorstel “nee”. Maar hij vindt het bere interessant hoe alles werkt, of hoe iets moet, of wanneer je iets doet dat papa of mama heel goed vinden. Er zitten zoveel nuances in wat wij als kwaliteit oordelen en wat voor hem van belang is. Laatst wilde ik memory met hem spelen, maar wij hebben geen memory spel. Dus had ik een kwartet, waar een beetje dezelfde plaatjes opstaan, wat omgetoverd. Ik wilde de plaatjes omdraaien, één voor één, maar Chris had andere ideeën daarover. Hij vond alle plaatjes “heel mooi” en zei alle woorden die bij de plaatjes hoorden wel 20 keer na. Wat zijn “nee” fase enorm zou hebben getriggerd was als ik door geduwd had en per se memory met een wilde blijven spelen. Uiteindelijk is het een soort combinatie geworden van vragen stellen (welk diertje is dat dan?), zijn antwoorden daarop (mooie vis) en samen zoeken naar de andere mooie vis. Aan het eind leek het wel veel op memory. Reflectie is nog niet echt mogelijk bij twee jarige. Feedback geven natuurlijk wel, het liefst zo positief mogelijk. Maar waar ik gewend ben om kwaliteitseisen te stellen, doe ik dat bij mijn eigen zoon natuurlijk ook. Dus moeten de kaartjes recht liggen, mag je maar een kaartje tegelijk vastpakken, moet er wel antwoord komen op de vraag, en moet Chris ook nog eens op zijn stoel blijven zitten. Hij kan dat prima aan. Maar ik ben er ook bewust van die reacties van leerlingen die ik regelmatig terugkrijg: “ bij jou is het nooit goed” en ergens hebben ze daarin gelijk. Ikzelf zal de competentie moeten ontwikkelen om in het woud van bomen het bloemetje aan te kunnen wijzen. Het benoemen van de goede dingen, zonder ook alle niet zo goede dingen te noemen, geeft ruimte in een leerproces. Ik denk dat ik niet zo eisend hoef te zijn tegen een twee jarige.

Feit blijft wel dat opvoeden op elke leeftijd veel hetzelfde, maar ook specifieke dingen heeft. Terugkijken of reflecteren is iets dat je op latere leeftijd pas kan leren. Iets vinden van je gedrag kan al veel eerder. Chris is nu nog gewoon erg basaal georiënteerd op zijn eigen gevoel. Als hij het leuk vindt, dan lacht hij en is hij vrolijk. En als hij het gevoel krijgt dat hij mogelijk beperkt zou gaan worden in zijn ideeën, dan begint hij alvast te mopperen en huilen. Dat is preventieve feedback, voor het geval dat. Natuurlijk trekken we ons daar niet echt iets van aan en zal het ook wel weer minder worden. Ben benieuwd wanneer de fase komt dat hij in kan zien dat je soms ook dingen moet doen die niet altijd maar leuk zijn, want zijn leven is tot nu toe één groot feest geweest.

jaar 2.1 ‘nee’

Vandaag zijn we bij een oude vriendin van mij uit Hilversum geweest. We hadden elkaar zo’n 7 jaar geleden voor het laatst gezien, andere levensfase, andere omstandigheden. Ik een kind, zij er twee, en natuurlijk allebei een gezinnetje. Toentertijd waren we vrienden die samen de kroeg in gingen. Nu was het even aftasten en dan zijn kinderen erg handig. Elk moeilijk of bijna doodlopend gesprek kan heel eenvoudig worden gered als het over kinderen gaat. Chris daagt iedereen genoeg uit en al bij het uitdoen van zijn jas, begon hij ronduit te brabbelen, de kamer te verkennen, het speelgoed dat voorhanden was te pakken en alle mogelijke aandacht op te eisen. Je kan zien dat hij gewend is met andere kinderen om te gaan op de dagopvang. Vrienden maken ze niet, maar hij vindt het bere interessant wat die oudere kindjes doen, laat zich graag uitdagen en knokt evengoed voor een speeltje, ook al is het niet van hem. Dus ging ons gesprek ook over hem en de andere twee kinderen. En mondjesmaat ook over andere belangrijke zaken van het leven, maar dat komt een andere keer wel weer.

Volgens het consultatiebureau moet je aan kinderen van twee niet meer vragen of ze iets willen, want het antwoord is toch ‘nee’. Dat klopt overigens. Soms is het een ‘ja’ bijvoorbeeld als je dezelfde vraag nogmaals stelt, maar het eerste antwoord is altijd ‘nee’. Dus moet je geen vraag stellen, dan frustreer je jezelf niet en het kind ook niet. Het houdt me bezig. Ik stel graag vragen aan leerlingen. En ik gebruik ook suggestieve truukjes om de juiste antwoorden te krijgen. Meestal geeft hen dat een gevoel betrokken te zijn bij de situatie en dat is goed. Maar bij zo’n baby van twee is dat niks. Hij schiet er niks mee op om ‘nee’te zeggen, want echte keus heeft hij niet. Dat helpt trouwens ook niets om hem keus te geven, want het antwoord op de vraag ‘wil je kaas of worst op je brood?’ is ook ‘nee’. De conclusie is dat je dan maar dingen doet, die hij ‘nee’ vindt en ik kondig ze graag aan. Er ontstaan kleine drama’s bij de uitvoering en soms is het zoeken naar een juiste toon of een afleiding, maar helaas werken al veel dingen niet meer bij hem.

Zo is poep verschonen niet meer zo eenvoudig als vroeger. Bij eerdere gelegenheden lag meneer op zijn rug te brabbelen, boekje in zijn hand, of paard, en liet gedwee gebeuren wat er moest gebeuren. Soms een beetje huilen omdat hij pijn aan zijn poepert had, maar nooit zodanig dat het onhoudbaar werd. De ‘nee’ fase betekent niet alleen ‘nee’ zeggen, maar vooral ook ‘nee’ doen. En of hij nu echt een hekel aan ‘poep-doen’ heeft (zo noemen we luier verschonen), hij kan me een keel opzetten en tegenstribbelen, boos doen en gooien. Je moet dan echt boos op hem worden en vermanend toespreken. Ik wil ook niet dat gejank aan m’n kop hebben als ik hem dat dan heb uitgelegd, dus hij mag vrij weinig zeg maar. Voor een kind als Chris, die eigenlijk zelden tegenwerkt is dit een grote openbaring. Voor mij als vader een verandering in gedrag. “tussen wat je overkomt – de stimulus – en jouw reactie, ligt de vrijheid en het vermogen om een reactie te kiezen”, volgens Covey. Dus hou ik nog steeds evenveel van deze gozer, zolang ik uiteindelijk maar win en ik win gelukkig altijd. De win-win situatie is ook duidelijk: Hij een schone luier, ik mijn zin. Volledig in balans, wederzijdse afhankelijkheid, 7 habits in een notendop.

Vorige week zijn we in het kader van de 70e verjaardag van mijn vader naar een huisje met een slagboom geweest. Mijn broer en gezin, ik en mijn levende have en uiteraard mijn ouders. 70 Jaar lijkt heel ver weg, maar dat zei ik ook toen ik 20 was en keek naar 40 jarige mannen. Mijn vader is nog steeds mijn vader, of hij nou 40 is of 70, eigenlijk maakt het niet zo veel uit. En het is genieten om te zien dat die drie kleinkinderen zoveel plezier opleveren bij hen. Voor mij was het geslaagd en mag het volgend jaar weer, ondanks dat het huisje zo gehorig was dat het gesnurk van mijn broer door de verdieping te horen was en Chris ineens een blaffende hoest ontwikkelde met navenant koorts. Deze week heb ik zelf ook met een snot-hoofd rondgelopen, maar nogmaals ik heb het er graag voor over. Voor het eerst zag ik overigens iets van kindervriendschap bij Chris en zijn nichtje Fenneke. Er was een open trap, waar ze natuurlijk niet naar boven mochten, maar op de onderste tree was het zo leuk zitten. Allebei hadden ze een tekenbordje dat je met zo’n schuifknop weer blanco kon maken. Het hele weekend heb ik ze daar met z’n tweeën terecht zien komen. Dat was een leuke ‘ja’.

jaar 2.1 Feestdagen?

Ik weet niet of het een zegen is om op 3 januari jarig te zijn. Ik ken iemand die op 1 januari jarig is en dat is volgens mij nog erger, maar de derde is ook niet echt lekker. Vorig jaar werd hij 1 en in de adrenaline rush van de eerste verjaardag, gecombineerd met het dopen, heb ik er minder last van gehad, maar nu dit al weer zijn tweede verjaardag is valt het me des te meer op. Nu moet ik ook eerlijk bekennen dat de feestdagen dit jaar voor mij niet zo uitkwamen. Dan is zo’n verjaardag nog meer een boter na de vis verhaal. De les van vorig jaar, waarbij het zo druk was dat niemand echt ruimte en tijd kon krijgen wilden we dit jaar niet. Dus gespreid over het weekend hebben we de familie uitgenodigd in de hoop dat er dan wat sfeer en aandacht zou kunnen zijn.

        

De domper was dat op het feestje van de zondag één van de genodigden zijn relatie problemen en gebrek aan zelfvertrouwen  tijdens het kinderfeest uit ging vechten met zijn vriendin in onze gang. Ik heb nog nooit zo’n soap meegemaakt. Ik kan je zeggen dat het totaal ongepast was.  Maar goed, Chris heeft er schijnbaar niet veel van meegekregen en het zal wel ergens weer goed voor zijn. Wat dat dan is, moet nog maar blijken in de toekomst. Nu kan ik het nog niet bedenken.

Toen ik dit vertelde tegen verschillende mensen en daarbij de koppeling maakte met de feestdagen kwamen de verhalen als vanzelf los. Het blijkt dat iedereen wel in de familie iemand heeft die het buitenbeentje is, het zwarte schaap, the outcast. De meeste ergernis zit erin dat er mensen zijn die zich klaarblijkelijk niet kunnen gedragen. Vaak heeft dat te maken met drankgebruik. Er blijken veel ooms en tantes te zijn die op zo’n tweede kerstdag feestje een borrel teveel drinken. De grenzen vallen weg bij die mensen en dan komen de gevleugelde uitspraken. Semi grappig, maar helaas met een totaal verkeerde timing en niet overwogen woordgebruik, en dus kwetsend. Volgens de verhalen komt het regelmatig tot een verbale schermutseling waarna er keuzes gemaakt gaan worden: “dit doen we zo nooit meer”. Maar het moet wel heel raar lopen wil het jaar daarop dezelfde oom of tante niet weer aan het kerstdiner aanwezig zijn met de belofte om zich beter te gedragen. Het is bijzonder opvallend hoe makkelijk mensen in familierelaties geneigd zijn om zich vergevingsgezind op te stellen. Hoe stom, hoe idioot, hoe vervelend, hoe kwetsend of hoe beledigend ze ook zijn geweest, ergens is familie familie. Helaas voor mijn situatie zijn er twee factoren die de vergeving in de weg zullen staan: het is de koude kant van de familie, en ik ben niet echt vergevingsgezind. Daarvoor heb ik al meerdere cursussen en coaching bijeenkomsten achter de rug. Alhoewel ik denk dat makkelijker voor mezelf en voor anderen is als ik er niet zo moeilijk over zou doen, levert dit olifantengeheugen gecombineerd met een pitbull karakter een basis waardoor gesprekspartners van tevoren goed nadenken voordat ze in gesprek gaan met mij. Zakelijk gezien zitten er dus voordelen aan, ware het niet dat ik liever bewuste keus maak dan altijd primair te reageren. 

De week voor de kerst ben ik van de trap gelazerd. In ons achterhuis (de werkunit van twee verdiepingen) heb ik boven een studio gebouwd in de loop der jaren, die redelijk aan vernieuwing onderhevig is. Steeds weer nieuwe inzichten en gebruik maken dat ik minimaal 1 keer per jaar de botte bijl hanteer bij de inrichting. Dit jaar moest een belangrijk basisstuk het veld ruimen: De twee-zitsbank. Al heel wat jaren vind ik dat er een bank in de studio moet staan voor die lange sessie waarbij de een op de ander moet wachten om iets in te zingen of te spelen. De rust blijft in de tent als je dan rustig kunt blijven zitten en een beetje inkakken. Maar mijn neiging om veel te doen per vierkante meter was het afgelopen jaar te erg geworden en er moest ruimte worden gecreëerd. Dus markplaats voor het bankje, een snel plan in mijn hoofd voor de herinrichting en daar ging ik van start. Mijn vader, die vroeger bij de Shell werkte, heeft me wel eens een verhaal verteld van een collega daar ter plekke die de meest zware machinerie in zijn eentje wist te verplaatsen met wilskracht, geduld en een koevoet. Daar heeft voor mij altijd enorm respect uit geklonken. Van nature ben ik niet de sterkste of de meest handige, maar door de ervaringen die ik opgebouwd heb ben ik steeds beter in staat om slim het één en ander te verplaatsen. Dus een twee persoons bankje is geen probleem om van de eerste etage naar beneden te vervoeren in mijn eentje. Dat ging ook prima. Maar daarna werd ik nonchalant en dat is dom. Het volgende artikel was een één persoonsmatras, die niet echt groot of zwaar was. Maar al boven aan de trap gleed ik uit. Natte schoenen van de verse sneeuw, maar vooral niet goed nagedacht. Ik weet nog hoe ik naar beneden viel, ik weet nog dat ik tijd had om in te schatten hoe lang het nog zou gaan duren, ik weet nog dat ik me verbaasde hoe snel je eigenlijk valt en toen ik beneden lag en ik hevig geschrokken mijn eigen triage in wilde gaan zetten, merkte ik een hevige pijn. Nergens specifiek, maar overal. Na even tot mezelf gekomen te zijn, kwamen de survival lessen van Bear Gillis weer naar boven. Door de vrijgekomen adrenaline heb je ’ten minutes of joy’, waarbij pijn en vermoeidheid verder weg lijken te zijn dan voorheen. Daar moet je gebruik van maken. Mensen die in het water vallen, het liefst ijswater, moeten eerst een minuutje rustig worden en dan hebben ze nog tijd zat om eruit te komen en actie te ondernemen om weer warm te worden. Als je het maar binnen die 10 minuten doet. De familie Abbing is geen natural survivor  (alhoewel er een Amerikaanse naamgenoot van Chris redelijk wat bergen op en neer klautert), maar ondanks pijn en ongemak heb ik me omhoog gehesen en ben naar het woonhuis gestrompeld. en Bear Gillis heeft gelijk gehad. Na de 10 minuten begon het echt pijn te doen en op te zetten. Mijn kerstdagen bestonden dus uit een stijve heup, een pijnlijke opgezette bloeduitstorting over bil en heup en spierpijn in de bovenkant van mijn rug die optrok naar een migraine achtige hoofdpijn. Het had erger afkunnen lopen. 

Afgelopen dinsdag heeft Chris op de opvang zijn tweede verjaardag ook gevierd. Op de babygroep stelde dat nog niet zo heel veel voor. Hij kreeg toen een kroon op zijn hoofd en ik denk dat de leidsters hard gezongen hebben. Maar op zo’n dreumes/peuter groep zijn er grotere kindjes die al veel meer bezig zijn met het fenomeen verjaardag. Dus daar is een troon (een grote zit beer) waarop hij mag zitten, midden op de tafel, met zijn allen zingen en wie weet nog zoiets als het ‘kind van de dag’. Chris kwam uitgeput terug die dag, maar vertelde uitgebreid in zijn brabbeltaal wat er allemaal gebeurd was. Ik weet dus nog niks. Het enige dat nog extra mijn aandacht trok bij het ophalen was dat er op het bordje bij de wc stond dat Chris op het potje heeft gezeten! Niet dat hij geplast heeft, maar blijkbaar is dit de leeftijd waarop je ermee aan de slag kunt gaan. De pogingen bij ons bestaan er tot nu toe uit dat aan hem vragen of hij ‘ poep’ heeft als een luier verschonen, en hij is steeds meer geïnteresseerd wat wij op de wc aan het doen zijn. Maar een bewuste poging zoals het potje hebben wij nog niet gedaan. Wij hebben niet eens een potje. Maar dat zal wel tijd gaan worden.